Er zijn honderden woorden voor dood, maar er is maar één definitie van schuld. Dat heeft niets te maken met de ontoereikendheid van taal - dat zou een laffe uitvlucht zijn. Ik haal mijn schouders maar even op. Waar heeft het dan wel mee te maken? Ik heb mezelf beloofd het niet te zullen zeggen. Een stralende lucht. Strakblauw. Ik ben naar de bloemist gelopen en heb een bos witte rozen gekocht. Zomaar. Weet zelf niet goed voor wie of wat. Ik loop naar huis maar bij mijn deur aangekomen besluit ik door te lopen. Natuurlijk weet ik wel waarom ik de bloemen heb gekocht. Ik kom aan in de Zaanstraat. De remsporen. De lantaarnpaal. De bloemen. Ze zijn weg. Er staat wel een vrouw met een veger en blik de rondslingerende blaadjes op te vegen. Ik begroet haar met een korte knik en sta wat weifelend met de witte rozen in mijn handen. "Wilt u ze neerleggen," vraagt de vrouw en kijkt me een ogenblik aan. "Ik ben er te laat mee, zo te zien." Ze lacht. "Daarvoor is het nooit te laat. Legt u ze maar neer." Ze kijkt me aan alsof ze mijn gezicht probeert te doorgronden. "Ken ik u," vraag ik langs mijn neus weg. Ze haalt haar schouders op. "Ik ben haar moeder." Haar moeder. Ik knik en leg de rozen voor haar voeten. Dan loop ik schoorvoetend verder. Maar als ik me iets later omdraai zie ik dat ze is neergeknield op de stoep. Ze huilt. Ze schrikt als ze me ziet kijken en veegt haar tranen weg. "Sorry," zegt ze. Nu haal ik mijn schouders op. "U heeft er alle redenen voor." "Het is niet gepast te huilen met publiek/" zegt ze. Ze lacht schaap achtig en kijkt omhoog. "Het is een mooie dag vandaag, is het niet?" Ik knik. "Ja," zeg ik. "Dat is het zeker." 54

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2003 | | pagina 54