Beneden in het gebouw, klonk onbeholpen
Getingel op een piano. Langgerekte ijle
Tonen die trillend als door lauw water
Op ons toe dreven, zoals een herinnering,
Een kinderpiano van een klein meisje in Maart.
Misschien is god de wolk, zei ik, maar zei
Het niet. Ooit had deze man, buiten zijn oevers
Tredend, in een moment van exuberantie,
Mij in bewaring gegeven in het diepst van
Mijn moeder. Ik zou nooit in hem terugkeren.
We liepen verder. Vanuit het dennenbos
Rondom het uitgestrekte grasveld
Begon de eerste schemering over het
Pas gemaaide gras te kruipen. Ik zag
Mijn vader weer. Hij was zo wit.