Theo Raats
Het laatste oordeel
Alles wat zijn plaats heeft, hooguit
even ritselt of beweegt,
wordt met woeste vlagen
ongedaan gemaakt. In het tuinhuis vallen gaten.
Een hark schiet in een tomeloze val
omhoog. Niet dat het onverwachts gebeurt.
De herfst ligt al langer op de loer.
Een zuil van blaren kolkt naar boven.
Wij doen er het zwijgen toe.
Ook als wolken met flarden van haat
angstig vluchten voor de storm.
En we met nietsontziende blikken
de schutting naar de buren zien vertrekken.
Terwijl de apocalyps zich schitterend voltrekt
gaat de bel en doe ik open.
"Kom binnen," zeg ik. "Het gaat beginnen."
26