Een andere dode wiens naam ik niet wil noemen ging ik na zijn
heengaan opzoeken tijdens een droom. Zijn hiernamaals was een
druk café waar een verzengende leegte alles en iedereen doorstraalde.
Het was een straf om daar te zijn, ondanks het vrolijke geschreeuw,
de herrie van de muziek en de blijdschap van de dode dat je hem
eens kwam opzoeken.
Je was blij dat je weer buiten stond.
'Daar ga ik nooit meer heen,' beloofde ik mezelf.
Het lichaam w// ook niets liever dan bestaan.
Het begrip 'ontologische dorst' dat de godsdiensthistoricus Mircea
Eliade als verklaring van het bestaan van allerlei mythisch-religieuze
en cultische noties en verschijnselen gaf komt me sinds het kennis
nemen ervan, jaren geleden, nog altijd treffend voor. Het is natuur
lijk geen verklaring maar parafrase - maar één die tenminste voldoe
ning geeft. Diezelfde ontologische dorst kun je ook als bron van
de historische neiging plaatsen; niet zozeer de drang naar feitjes of
verklaringen daarvan, maar die om verleden leven te herleven; het
dagelijks doen en laten, het ademen van de lucht van 1745 of de
registratie van een vertrouwde lichtval - generaties geleden. Confron
taties met de periode van 1775 tot 1850 hebben bij mij vaak valse
herinneringen opgeroepen, schreef ik meer dan een decennium ge
leden: 'zwemende voorstellingen van een interieur of gedaante, even
vluchtig en ongrijpbaar als de meeste authentieke herinneringen,
maar óók verbonden met de voor herinneringen kenmerkende affec
ten van persoonlijke betrokkenheid en hernieuwde vertrouwdheid'.1
Inderdaad, hoe levensecht en beantwoordend aan de ontologische
dorst ook, zoals een fata morgana aan de lijfelijke dorst: - valse her
inneringen zijn en blijven het.
Het lichaam wil bestaan: niet alleen na zijn ontbinding, maar ook
vóór zijn ontstaan.
1 Het analeptische oog, Hollands maandblad 1991 nr. 8/9, pag. 19-25.
39