is het centrum van het vers. Het is de climax, een hoogtepunt dat even plotseling omhoog schiet als het in elkaar zakt. De anticlimax had niet absurder en zinlozer kunnen zijn. Bijna op het lachwekken de af. De reiziger realiseert zich dat hij geen reisdoel heeft, hij moet gaan op goed geluk. De trein heeft geen vast reisdoel zoals de van ongeduld popelende trein van Nijhoff in Awater. De trein van Van der Veeke kan alle richtingen op. Als hij al ooit een reisdoel heeft ge had is hij het vergeten. Hij kan het ook wel vergeten in de zin van alle verwachtingen en verlangen opgeven. Alle moeite en pijn die hij voor zijn vertrek gekend heeft zijn zinloos geweest. Het is te vroeg om bij het eerste gedicht al de vraag te stellen of het levensgevoel van de dichter negatief, pessimistisch, of zelfs nihilis tisch is. Deze termen wekken al snel de indruk een moreel oordeel te willen vellen. De dichter geeft alleen maar te kennen dat het eind doel van de reis onbekend is en minstens onbepaald. Verwachtingen en verlangens blijken illusies zodra de vervulling zich aandient. Dit levensgevoel is authentiek. Het is o.a. ook bij de poëzie van J.C. Bloem ook sterk aanwezig, maar bij Van der Veeke minder nadruk kelijk, lichter en met een sterk ironische ondertoon, meestal niet openlijk en direkt beleden., maar verhuld in korte verhaaltjes, anek dotes, notities, documentaire-achtige fotosessies, die een duidelijk metaforisch en symbolisch karakter hebben. Vormgeving Na deze voorlopige, inhoudelijk aftasting van het eerste gedicht, kan ik niet voorbijgaan aan een aantal opvallende vormkenmerken die van toepassing zijn op alle volgende gedichten. Behalve dat het reizen met de trein inhoudelijk een bruikbare meta foor is in de poëzie, kwam ik tot de ontdekking dat het ook vorm technisch een prachtige metafoor is voor de speciale vormgeving van alle verzen van de bundel. Reizen per trein doe je noodzakelijk over een spoor. Dat zijn twee pa rallel lopende lijnen. Elk gedicht uit Reizigers voor alle richtingen loopt over de dubbele lijn van twee regels. Versificatorisch gezegd gebruikt de dichter voor ieder gedicht uitslui tend het distichon, d.w.z. de tweeregelige strofe. Wat mag de reden zijn dat de dichter zo vastgebakken zit aan het distichon? Met evenveel recht kun je bij de Divina Comedia de vraag stellen: 42

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2004 | | pagina 42