Historie Om op deze vragen een bevredigend antwoord te vinden, lijkt het me noodzakelijk de geschiedenis van de distichon in mijn beschou wing te betrekken. De Griekse herkomst ervan doet hier niet ter zake. De oudste strofevorm in de Westeuropese poëzie is de distichon. Het oudste (bekende) middeleeuwse gedichtje bestaat overigens slechts uit één regel. Die luidt zoals bekend: 'Hebban olla vogala nestas haunnan, hinace ic anda thu.' (Zijn alle vogels aan hun nesten be gonnen, behalve ik en jij.) Het gedichtje geldt als onvoltooid. Wat zou een tweede regel een mooi en sluitend distichon hebben kunnen vormen! De oudste verhalende poëzie kent geen strofe-indeling. Ze kent wel gepaard rijm: aa, bb, cc, enz. Het is juist dit gepaard rijm, bevorde raar van tweeregeligheid, waaruit zich het distichon losmaakt. Een overtuigend voorbeeld is meteen al te vinden aan het begin van het oudste epische gedicht uit onze letterkunde, Karei ende Elegast. De openingsregels luiden: 'Fraaie historie ende al waar, mag ic u tellen, hoort ernaar.' Een ander duidelijk voorbeeld is het begin van de Beatrijs: 'Van dich ten comt mi cleine bate, die lieden raden mi ic 't late.' Zoals ik al opmerkte is het de tweeslag van het rijm aa, bb, cc, die het ontstaan van het distichon heeft bevorderd. Het is dan ook bij uit stek de strofe die gebruikt wordt in het verhalende lied in de mid deleeuwen. Het lied van Heer Halewijn is daar een specimen van: 'Heer Halewijn zong een liedekijn, al die het hoorde wou bij hem zijn.' De middeleeuwse dichter hield zich overigens niet strak aan zijn strofenschema; hij gebruikt in hetzelfde gedicht ook de terzine, als hem dat beter uitkomt. Zuster Bertken's geestelijk lied is eveneens in disticha geschreven: 'Ic was in mijn hoofkijn om cruyt gegaen, Ic en vant er niet dan distel ende doorn staan.' Daarnaast raakte de vierregelige strofe, het kwatrijn, in gebruik voor het verhalende lied en won terrein op het oudere distichon. De aan vankelijke voorkeur voor het tweeregelige vers houdt zeker verband met de orale overlevering van het lied. Poëzie werd gezongen of ge reciteerd. Het stillezen van teksten komt pas op met de boekdruk kunst in de vijftiende en zestiende eeuw. De kortheid, de enkelvou dige zinsbouw binnen de gegeven twee regels en het gemakkelijk in het gehoor liggende rijm waren steunpunten voor het geheugen van de voordrager. Bovendien kreeg het verhaal door de consequente 44

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2004 | | pagina 44