inslag, maar het is niet de verhaalkern die haar waarde bepaalt. Hij maakt als geroutineerd vakman - dichten is ook het kundig toepas sen van geëigende vormen - gebruik van de mogelijkheden die een bepaalde dichtvorm hem biedt. Die dichtvorm is in oorsprong een epische dichtvorm: de distichon. Inhoudelijk gezien is het een geëigende vorm voor het verhaal. Het lied, de anekdote, de beschrijving, de notitie, kortom van alles wat met een zekere objectiviteit wordt verteld. Formeel biedt het mogelijkheden als: beknoptheid, bondigheid, helderheid van structuur, een aanwijsbaar spanningsverloop, het gebruik van verhaalsprongen, verrassende wendingen, contrasten en paradoxen. Het vers is gesloten van structuur, heeft een begin, gevolgd door een middendeel (kern) en het sluit met een duidelijk einde in de vorm van een conclusie, een (verrassende) uitspraak, een sententie, een afsluitend beeld. Nog opgemerkt moet worden dat de disticha bij Van der Veeke niet rijmen. Een hoedanigheid die hem in ieder geval behoed heeft voor rijmdwang, een gevaar dat bij gepaard rijm altijd op de loer ligt. Alle genoemde kenmerken zijn uiteraard niet in al zijn gedichten aanwezig, zeker inhoudelijk niet. Er zijn ook ik-gedichten, heel sub jectieve uitingen van gevoelens en emoties, maar deze zijn veelal geobjectiveerd, distant en vertonen een zekere koel- en koudbloedig heid die overkomt als nuchterheid. De kortheid van de gekozen dichtvorm brengt met zich mee dat de dichter uiterst weloverwogen met de taal omgaat. AI het overbodige wordt weggesnoeid, alleen de allernoodzakelijkste takken aan de boom van de poëzie laat hij met rust, maar ook die zijn hun leven niet zeker. De zoektocht naar het juiste woord kan eindigen in de prullenbak. In het gedicht 'De onzichtbare man' geeft hij een perfec te typering van zijn eigen dichterschap. De onzichtbare man De onzichtbare man ziet zichzelf niet Dag in dag uit werkt hij aan zijn verschijning 46

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2004 | | pagina 46