De avonden zijn bitter
als hij niet schrijft
's Morgens verscheurt hij
wat hem 's avonds nog beviel
De onzichtbare man weet
dat hij zichzelf niet ziet
Blind van ziel geboren, daar
helpt geen moedertjelief aan
Hij schrijft dus: "s Morgens verscheurt hij wat hem 's avonds nog
beviel.' Maar zo radikaal legt de dichter zichzelf niet het zwijgen op.
Hij kan niet niet-schrijven. 'De avonden zijn bitter als hij niet
schrijft', zegt hij in hetzelfde gedicht. De onzichtbare man is de dich
ter die onzichtbaar wil blijven in zijn gedicht, ook al weet hij dat hij
in elk gedicht aan zijn verschijning werkt. De onzichtbare dichter
kent zichzelf niet en is zich daarvan bewust. 'Blind van ziel geboren.'
Als dichter werkt hij niet meer dan aan verschijningen van zichzelf.
Zijn ware ziel - waar hij zelf blind voor is - is onbeschrijfelijk. Alles
wat hij schrijft is vanuit dat gezichtspunt gezien dus waardeloos.
Ook in dit gedicht legt de dichter zich een uiterste taalascese op. Ik
ken geen dichter die taalzuiniger is dan Van der Veeke. Van de zes
strofen bestaan er vijf uit vrijwel identieke syntactische structuren:
korte hoofdzinnen met soms een al even korte bijzin.
Dat mag schoolmeesterachtig klinken maar het lijkt me juist erop te
wijzen dat disticha zich niet lenen voor gecompliceerde syntactische
structuren. Ook poëticaal is er aan zo'n gedicht niet direkt veel te be
leven. Geen beeldspraak, geen bijzonder woordgebruik, geen diepere
lagen die het gedicht pluri-interpretabel maken. Toch drukt het tref
zeker en met geen woord te veel of te weinig de onmacht van elke
dichter uit en het eeuwige tekort van elk gedicht. De nederlaag van
de dichter is hier geen wanhoopskreet, maar een nuchtere constate
ring: 'daar helpt geen moedertjelief aan.'
Falen
Dat het gedicht tekort schiet en zelfs halverwege letterlijk wordt af
gebroken (omdat de daad die begonnen is in het verhaal niet vol-
47