tooid wordt) brengt de dichter in beeld in het gedicht 'Falen'. Het is
het verslag van een mislukte coïtus, en tevens de registratie van een
mislukt gedicht. Beide debacles vallen samen. De vraag of men dit
gedicht mooi kan vinden, doet hier niet ter zake. Wat telt is de mate
waarin het gedicht het falen uitbeeldt.
Falen
Onovertroffen zwart
van je opgeschorte rok
En daaronder je slipje
van het scherpste wit
Ik mag de snelweg op
van je vlees en bloed
Schakelend met een
heupbeweging
(Hoe kom ik voorbij
deze metafoor?)
En dan de tegenligger
uit jouw niets
(Zodat het gedicht
jammerlijk op asfalt faalt)
Het falen is niet alleen maar een verslag over een mislukt 'vlugger
tje'. Wat overigens poëtisch knap is weergegeven, is de metafoor van
de snelweg opgaan, schakelen en dan de tegenligger.
Hij verschijnt uit het niets (jouw niets), het niets van de vrouw die
uiteindelijk toch niet meewerkt aan dit snelle nummer. Een knappe
poëtische vondst.
'Hoe kom ik voorbij deze metafoor?' vraagt de dichter zich af, als hij
kennelijk naar een hogere snelheid geschakeld heeft. Hier maakt
Van der Veeke de lezer getuige van zijn arbeidsproces: hoe werk
ik deze metafoor verder uit? De beslissing om de metafoor voort te
zetten loopt uit op een dubbele catastrofe. Uit het niets verschijnt de
48