sententie of een strikt persoonlijke visie van de dichter, die verras send het gedicht afsluit. Voorbeelden te over. Ik citeer willekeurig blz. 14: 'Vader pakt moe ders hand/kind krijgt een gezicht cadeau'. Blz. 17: 'Tikte hem op de schouder/en fluisterde: jongen, de dood Blz. 19: 'Het is maar een foto, zegt iedereen/ik weiger het te geloven'. Blz. 46: 'Nee, dit is India niet, in een overvolle trein op weg'. Deze laatste regel is tevens een letterlijke herhaling van de begin regel. Maar in die herhaalde regel is de betekenis van de beginregel volledig tot haar voltooiing gekomen. Dat is effectief en met raffinement gebruik maken van de herhaling die speciaal in de epiek wordt aangewend om een 'verhaal' kracht bij te zetten of op een verrassende manier af te ronden. Dit epische model is praktisch in de hele bundel aanwijsbaar. De sobere 'infrastructuur' van elk gedicht, het tweelijnige spoor van het distichon waarop ieder gedicht zich met vaart voortbeweegt, laat geen ruimte en geen tijd voor barok en overdadig taalgebruik. Redundantie is niet alleen ongewenst, maar in deze poëzie ook prak tisch ondenkbaar. Multi-interpretabele metaforen lijken te gecompli ceerd voor deze gedichten, toch zijn ze voldoende aanwezig om het gedicht in diverse richtingen te interpreteren. Het lijkt erop of het gedicht moet blijven lopen op de rechtlijnigheid van de smalle rails die het tot weg heeft gekozen. Uitbundigheid, overdaad, grote ge voelens zouden tot ontsporing leiden. Dit alles dwingt de dichter tot soberheid, tot zuinigheid zelfs, tot taalascese. De enkelvoudige zins bouw is er een voorbeeld van. Toch komt deze soberheid niet voort uit verbaal of liever gezegd talig onvermogen, maar veeleer uit een onzichtbare overvloed van verbale mogelijkheden waaruit de dichter te kust en te keur kan kiezen, en waaruit hij na een proces van 'trial and error' tenslotte hoopt het beste te kiezen dat tot een optimaal product leidt. De dichter houdt hierbij zijn twijfels: 'Pas toen ik om begon te kijken, veranderde/ik van jongeman in een fronsende geest'. Het lijkt paradoxaal, maar juist in de karigheid van het taalgebruik, wordt de waarde en rijkdom van de juiste keuze zichtbaar. Toegegeven, de beperkingen die de dichter oplegt aan zijn gedicht brengen een zekere monotonie, een zekere taalschraalheid met zich mee, maar daar staat tegenover dat elk gedicht door haar geserreerde formulering, heldere beeldspraak en overzichtelijke opbouw zich voordoet als een organische eenheid, een eindproduct dat deskun- 50

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2004 | | pagina 50