daan, maar bij elke gemeenplaats die uit hun tandeloze bekjes op
borrelde, elke flauwe platte grap voelde ik mij eenzamer. Beleefd heb
ik hen gegroet en ben naar mijn kamer gegaan. Vanaf dat moment
was ik verstoten. Was ik iemand met 'spatjes', zoals ze het noemen.
Men zag mij met een boek in de zon zitten, ik was een 'proffessert'.
Men hoorde van mijn weigering om aan het kerstdiner aan te zitten,
en ik 'voelde mij te goed voor ze'. Ik ben toen doofheid gaan voor
wenden. Niet om te kunnen afluisteren, maar om te kunnen doen
alsof ik ze niet hoorde. Ik gaf iedereen de vrijheid om zijn gal te
spuwen, als ik ze maar straffeloos mocht negeren.
En nu zit ik in mijn stoel, tussen bed, kast en wastafel. Buiten valt
koud winters zonlicht op het kale park. De lucht is droog, de tempe
ratuur ver beneden het nulpunt. Niemand mag naar buiten, want
het is te koud. Zeggen ze.
Dieren, december 2003
20