Terugreis Het was nog warm op de steiger waar wij de veerboot afwachtten in het gekrijs van meeuwen, hoog op de wind vanaf het land waar de bergen van veraf lijken op de ruggen van vergeten mastodonten, hun geschubde poten dreunend op nog jonge steen. Er hing iets in de lucht van thuis, waar de rivier voorzichtig likte aan oeroude kielen en zwaarden, waar een losgeraakt zeildoek oneindig triest kon slaan in de wind, die een taal sprak van stiptheid en plicht. We hielden ons klein toen het schip de landingsplaats vulde met gebruinde ledematen en rugzakken, wandelend tentgoed en gelach - eenmaal aan boord voelden we de lucht verkillen. Terwijl de bergen dichterbij kwamen werden de meeuwen overstemd door het gekras van een kraai en bij het ronden van de pier dachten we aan het klapperen van zeilen in een straffe wind. 57

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2004 | | pagina 57