E o Z 1. LU Daar gaat ze weer, de deur uit, LU dat doet ze elke week een paar keer, en misschien wel om de andere dag. Taktaktak, dat zijn haar hakjes. Ze knoopt haar mantel dicht, ze heeft rode wangen, zet ze daarom haar kraag omhoog? Het is toch wel te zien. q Wachten op lijn acht, Vierwindenplein. Ze weet waar ze moet zijn. Als ze zit, neemt ze haar tas op schoot. en kijkt in haar spiegeltje. Zitten haar haren goed? Zijn haar lippen mooi rood? Spiegeltje, spiegeltje Tanden blinkend wit, ze glimlacht. Ze blijft glimlachen, het spiegeltje zit allang weer in haar tas. Tingting, uitstappen! Zal hij het zien? De bloemetjes zijn onopvallend. Hij zal het zien. Hij ziet alles. Daar ben je dan, mijn lief, kus, kus! Je weet maar half, kus, hoe blij ik ben! Kus, kus, zullen we? Nu? C Ja, ja! Nu! Ze is er maar net en ze gaan al naar bed! Ze zijn al begonnen. Zij mag alles met hem doen I en hij met haar, onverbloemd. Een keertje zus, een keertje zo, kus, kus. Hoho, dit is geen seks met vork en mes: Hoe onbekommerd zijn zij, en ach, hoe fijn dat gevrij steeds weer. Ja, tot slot wil ze best een glaasje wijn. Rood of wit? Wit deze keer.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2005 | | pagina 40