Ik roep nog een keer en dan hoor ik voetstappen naderen. Een oudere man kijkt me bezorgd aan. Gaat het wel? vraagt hij. Ik schud mijn hoofd. Wilt u een dokter bellen. Het hoge woord is eruit. Nu kan ik niet meer terug. Ik heb de neiging om te glimlachen. Ik ben niet langer alleen. Er zal voor me gezorgd worden. Er wachten mensen op me, zeg ik. Ik noem de naam van de gele genheid en de namen van mijn vrienden. Wordt voor gezorgd, zegt de man kordaat. En de dokter heeft beloofd snel te komen. Ik voel me gerustgesteld. Ik kan onmo gelijk geloven dat mijn toestand ernstig is. Dan snelt er een vrouw in een grijs mantelpakje de zaak binnen. In haar hand een koffertje. Ze stelt zich voor, voelt mijn pols en beluistert mijn hartslag. Het koffertje gaat open en ze haalt een spuitbusje te voorschijn. Dit zal u wat verlichting geven. Ze spuit vervolgens in mijn mondholte. Het hart denk ik, groot rood waardeloos hart van me. Er is een ambulance onderweg, zegt ze. Dat lijkt me wat over dreven maar ik zwijg. Even later hoor ik een sirene. De dokter knikt en schrijft. Welke datum hebben we vandaag? Het is vrijdag, fluistert de winkelier. En dan na een korte aarze ling: vrijdag de dertiende. Ik begin zonder geluid te lachen. Het is niet alleen mijn lach. Het is ook de lach van iemand die ik goed ken en die naar de verdommenis gaat.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2005 | | pagina 9