Ook de poëzie van Jannah Loontjens (1974) is sterk beeldend.
Vaak zijn de beelden metaforisch ingezet en leiden ze tot on
verwachte overpeinzingen. Zoals in de slotstrofe van 'Achter
om' uit haar debuutbundel Varianten van nu (2002): "gisteren is
al verdwenen in de onvatbare kolk, ik wil geduld lenen,
maar ervaring kijkt nu, zoals altijd, achterom."
De zorgvuldig gecomponeerde gedichten van Thomas Möhl-
mann (1975) hebben vaak iets alledaags als onderwerp. Soms
tilt zijn compositie het onderwerp naar een heel ander niveau.
Bijvoorbeeld in het gedicht 'Caravanman' uit zijn onlangs ver
schenen debuutbundel Van de vloeibare jongen (2005). Hier
volgt het derde tot en met het vijfde distichon: "rechtdoor en
rechtdoor langs dezelfde velden dezelfde borden met andere
namen alsof de volgende afslag verschilt van de afslag
ervoor en ervoor, maar alles moet een naam hebben dus
we rijden rechtdoor en het maakt niet uit"
Volgens een veel aangehaalde uitspraak van Hagar Peeters
(1972) moet de taal van een gedicht niet moeilijk zijn, maar
mag de inhoud dat wel zijn. Het gedicht moet prikkelen, ver
rassen. Dat betekent geenszins dat in haar werk taal slechts een
vehikel is voor een boodschap. Stijl en inhoud gaan samen met
elkaar op. Een van haar belangrijkste thema's is het menselijk
onvermogen. Ze vangt het mooi en verdubbelt in de slotregels
van het gedicht 'Godbetert die vader van mij' uit de meermaals
bekroonde bundel Koffers zeelucht (2004): "Mijn voetsporen
smelten in de sneeuw. Ze nemen de vorm aan van een onbe
doeld dier en verdwijnen opeens halverwege."
Hagar Peeters riep in het zomernummer van Awater critici op
tot een onbevooroordeelde, kaderloze lezing van gedichten.
Goed idee!