In de gracht schommelen boten vol roodverbrande lijven, je kunt er niets aan doen, je denkt aan gamba's in een vettig schaaltje, bij de tapasbar. Daar zaten we, buiten op een houten bankje. Ook dat hout is ooit een boom geweest, schaduwgezichten werpend. Hout ademt zeggen ze, leeft. Ook het tafelblad onder mijn ellebogen. Eeuwenoude boomwortels worden voor zoetwatermonsters aangezien. Ze kieperen boten om. De gamba's vliegen, met een kreet eruit. Bank, tafel komen overeind, schieten (pang!) nieuwe wortels, zwaaien met takken naar de blozende garnalen. Statig zwemmen ze, zo recht, zo krom, door het bruine grachtenwater.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2005 | | pagina 68