Ik had een snoer van slangen om de hals
en ik zag het licht,
een sliert Zeeuws licht
boven Zoutelande.
Aan de rand van het Veerse Meer
herkende ik de bevende heer Bavink,
en bij Domburg vond ik het lijk
van Mathilde Willink op het strand.
(Zij had zilverige schubben op haar bips
en groen gebleekt zeehaar in plaats van haar
ooit zo weelderige Medusahaar.)
Van op de hoogste duin ontwaarde ik
geen andere naakt badende Muze,
en staarde dan maar naar de branding
en de wijde weidsheid van de wateren.
Tot een stijve noordooster
al die slangen en serpenten aan flarden woei.