theater geklommen en, zo snel de doorgang vrij was, verder
gereden.
Meestal zei ik tegen Punchinello dat ik niet geloofde dat onze
meester zoiets zou doen.
jij kan het ook niet weten, zei Punchinello dan, jij was toen nog
niet gemaakt.
Omdat Punchinello niet terugkwam besloot ik actie te onder
nemen. Ik haalde Miss Rose over om een jas en een broek te
maken uit een oud toneelgordijn van groen fluweel. Ze sput
terde tegen, maar ik hield vol. Dezelfde avond dat zij het pak
afhad, vertrok ik. Het sneeuwde hard en Miss Rose probeerde
me over te halen nog een dag te wachten. Maar ik moest nu
gaan, anders zou ik nooit meer durven.
Ik zag het bange gezicht van Jaunplume vanachter achter het
stoffige glas naar me staren toen ik ging. Ik stak mijn hand
op. En hij zwaaide terug. Daarna liep ik met grote passen weg.
Ik voelde me plotseling groot in mijn nieuwe groene broek en
jas. Ik zou Punchinello terugbrengen, want hij was mijn broer.
Een paar straten verder werd ik al bang, toen ik een plein moest
oversteken waarop drie mannen om een houtvuur stonden. Ze
wierpen reusachtige schaduwen op de stille huizen. Er kwam
een dikke zwarte walm van het vuur. Ik dacht erover om terug
te rennen naar het huis om Cagliostro te vertellen dat mijn
broer verdwenen was. Cagliostro zou hem kunnen vinden
Maar ik wist dat Punchinello niet bang zou zijn. Hij zou vlak
langs het drietal gelopen zijn. Avond heren, zou hij zeggen, en
op zijn gemak verder wandelen. Dat zou Punchinello doen,
alleen om te laten zien dat hij het durfde.
Hoe moest ik mijn broer terugvinden als ik niet in zijn voet
sporen durfde te treden?
Ik dwong mezelf te wandelen en niet te rennen. De angst liet
me trillen op mijn benen.
"Avond heren," zei ik zo hard als ik durfde. Mijn stem klonk
schril als een krekel. Nu zouden ze me oppakken en me boven
het vuur houden.
"Avond," bromden de heren.
Ik liep door, met een rustiger tred dan voorheen.