Mijn eerste herinnering is aan de geur van smeulend hout.
Die geur en het gezicht van Cagliostro met zijn vurige ogen die
lijken te branden tot op de bodem van zijn ziel. Toen ik langs
mijn lichaam omlaag keek zag ik hoe mijn maker het brand
merk tegen mijn schouder drukte. Dat was mijn moment van
bewustwording. Ik voelde geen pijn.
Ik keek naar de zwartgeblakerde afbeelding op mijn schouder,
het stelde een slang voor die zichzelf in de staart beet.
Wat is ditvroeg ik.
Dat is het zegel van Cagliostro, zei hij, daaraan kan iedereen zien
dat ik je gemaakt heb.
Ik zat op de werkbank, tussen vlijmscherpe houtbeitels, gutsen,
schaven en vijlen. Naast me borrelde een felgroene vloeistof in
een distilleerkolf.
Wie ben ik?
Ik noem je Harlequin.
Geuren roepen bij mij altijd herinneringen op. Als ik mijn ogen
dicht doe en de geur diep opsnuif, dan is het alsof ik er weer
ben. Bij sinaasappels kijk ik naar de beweeglijke vingers van
Punchinello die een mes vast hebben en heel behendig gebitjes
snijden uit de oranje schil. Dat was een zomermiddag in Sint
Petersburg, we deden de gebitjes in en renden achter elkaar
aan, spelend dat we vampiers waren.
Als ik de zee ruik, dan zie ik Punchinello die op zijn rug dobbert
en met zijn armen bewegingen maakt alsof hij de rugslag
geheel beheerst. Ik sta te juichen in de branding, want ik
durfde het water niet in. Waarschijnlijk waren het mijn kreten
die Cagliostro aantrokken, met als gevolg dat Punchinello een
lelijke uitbrander kreeg.
je bent te waardevol om de dwaas uit te hangen, zei Cagliostro.
Ik ben toch een dwaas, zei mijn grote broer terwijl hij naar de
grond keek.
Jij wordt een blok voor het houtvuur als je mij tegenspreekt. Punchi
nello zei niets meer.
Naderhand was Punchinello niet boos op me. Hij haalde zijn
schouders op. Wat doe je ertegen, zei hij dan.
Als ik vers brood ruik dan sluip ik weer achter Punchinello aan
in een bakkerij in Parijs om vers brood uit de oven te gappen.
Met het brood klommen we in een boom vol bloesem en daar