"Hoe kom je hier dan?" Jonas keek om zich heen, naar de met kussens bedekte muren. "Ik be-ben nog steeds in het i-i-ingewand van de vis. Geen ha- ha-haring, maar veel groter." Was een ha-ha-haring misschien een komische vis, vroeg ik me af. Alsof ik nog niet genoeg problemen had met vissen. Ik besloot er het beste van te maken. Jonas bleek geen onaardig gesprekspartner, als je tenminste de tijd nam om naar hem luisteren. Hij vertelde dat hij er door zijn baas op uitgestuurd was om reclame voor hem te maken. Ik begreep wat hij be doelde: overal waar we kwamen paaide Cagliostro de plaatse lijke jochies door hen vrijkaartjes te beloven als ze voor hem aanplakbiljetten door de stad verspreidden. Het was belangrijk om jezelf aan te prijzen, anders zagen de mensen je over het hoofd. Nadat ik enkele uren in de cel had gezeten, kwam de genees heer binnen. Ik wist dat het de geneesheer was, omdat een van de bedienden in het witte livrei hem aldus aankondigde. In het moment tussen de aankondiging en de verschijning van de geneesheer had ik me een totaal verkeerd beeld van hem gevormd. Ik verwachte een klein bol ventje, kalend, met van die plukken wit haar boven zijn oren, en een ronde bril met dikke glazen. Degene die de cel binnenstapte was een woest uit ziende kerel, alleen als lid van de stam der medici te herkennen aan de witte jas die strakgespannen om zijn bonkige bovenlijf zat. Hij had een vooruitstekende kin die nog eens benadrukt werd door zijn brede donkere baard. Vanuit zijn mondhoek stak een smeulende pijp met korte steel. Door zijn entree werd Jonas, met wie ik tot die tijd gemoedelijk had zitten keuvelen nogal onrustig. Hij stond op en begon van zijn ene op zijn andere been te springen. "Wat doe jij hier, jongen?" vroeg de geneesheer. Hij kon spreken zonder de pijp uit zijn mond te halen. Hij klonk niet onvriendelijk, maar ik voelde dat dat zou veranderen als mijn antwoord hem niet aanstond. "Ik weet het niet goed." Hij boog zich naar me toe en toen hij weer sprak zag ik zijn grote gele tanden. "Ik heb gehoord dat jij vissen gezien hebt." "Ik ben misschien bijna verdronken," opperde ik voorzichtig. "Nee," zei hij stellig, "je hebt vissen zien zwemmen terwijl je

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2007 | | pagina 22