delde mee in de cirkel, alleen, voortdurend naar mijn voeten kijkend. Terwijl ik liep dacht ik aan het zegel van Cagliostro: het serpent dat in zijn eigen staart bijt. De cirkel van de noodzaak, had ik het hem wel eens horen noemen. Deze vrouwen die heel de nacht door de sneeuw wandelden, zij volgden de cirkel, steeds hetzelfde stuk en al zo lang onderweg, altijd met een knagende rat in de buik. En de gezichtsloze gevangenen die hun ochtend wandeling op de binnenplaats van het sanatorium maakten. En de marionetten in het Groot Poppentheater, want poppen groeien niet: ze worden geboren als poppen, leven als poppen, en sterven als poppen. Er was geen ontsnappen aan de kwelling. De slang had zich vast gebeten en was niet van plan zijn mondvol te laten schieten. In het ochtendlicht zag alles er beter, hoopvoller uit. De hemel nam een zoete roze kleur aan. Ik wandelde met Jodie op. We spraken niet. Een paar straten verder bleef ze stil staan voor een klein, vervallen huis. "Hier is het," zei ze. Afwezig streek ze met een hand over een tuinmuurtje van gestapelde stenen. Toen ik het tuinhek probeerde te openen, viel het om in de sneeuw. Jodie draaide zich om en liep weg. Ik keek haar na, verwach tend dat ze om zou kijken. Dat deed ze niet en ze verdween om de hoek van de straat. Ik waadde de tuin in, de sneeuw kwam tot aan mijn middel. De voordeur opende moeizaam, de verroeste scharnieren jammer den toen ik ze in beweging dwong. Het was binnen kouder dan buiten. Er zat geen glas meer in de kleine raampjes. Het plafond was gescheurd en plakkaten pleisterwerk en riet waren naar beneden gestort. De haard lag vol met puin. Aan de schouw hingen kleine ijspegels. De trap achterin de kamer hing van ellende aan elkaar. De vloer was bezaaid met keutels van ratten en muizen. Hier kon alleen ongedierte leven. Ik werd er mis troostig van. Toen ik me omdraaide om weg te gaan zag ik zonlicht naar binnen kruipen door scheuren in het metselwerk van de muur. Boven mijn hoofd hoorde ik duiven koeren. Ik liep naar de wankele trap. De helft van de treden ontbrak en de andere helft was kromgetrokken. De leuning hing nog maar met enkele beugels aan de wand. Toen ik omhoog klom, werd

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2007 | | pagina 33