"Ja, daarin ben ik niet half zo goed als jij, Punchinello." Moeizaam bewoog hij zijn hand en klopte op de vloer naast hem. "Kom dan maar naast me zitten, totdat het niet meer hoeft." Dat deed ik. Bij het invallen van de avondschemering hield Punchinello op. Hij werd slap en zakte omver, tegen me aan. Ik sloeg mijn armen om hem heen en hield hem stevig vast. Ik probeerde te denken aan vroeger, maar ik rook niets dan schimmel en duivenstront. Het is nu donker. Grote sneeuwvlokken dwarrelen door de gaten in het dak naar binnen. Als ik lang genoeg wacht ver anderen ze me misschien in een sneeuwpop. Ik houd Punchi nello nog steeds vast en ik wilde dat ik kon slapen, om in mijn slaap te dromen over een ander bestaan dan dit.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2007 | | pagina 36