KATHEDERWORM
De literaire avond opende met een Tati-achtige interventie van
de geluidstechnicus, waarbij zijn langdurig en luidruchtig
gemorrel aan de microfoons ongewild op de lachspieren van
de aanwezigen werkte. Achter de tafel wachtten, geduldig glim
lachend, vijf sprekers. Het beloofde een mooie avond te
worden; ik was blij naar Amsterdam te zijn gekomen. De
beslissing wel of niet naar Perdu te gaan had ik tot het aller
laatste moment uitgesteld en ik was dan ook maar net op tijd
op de Kloveniersburgwal voor de opening van het Henri-
Michauxprogramma. In mijn schoudertas bevonden zich mijn
haastig ingepakte Michauxuitgaven, tien van elk, die ik op uit
nodiging van de organisatie in de loop van de avond te koop
zou aanbieden. De twee stapels boeken had ik nauwelijks uit
gestald en van bijschriften voorzien op een tafeltje vooraan in
de zaal, of de sprekers werden al aan het publiek voorgesteld.
Het dichtst bij me, helemaal rechts achter de tafel, zat essayist
Piet Meeuse. Daarnaast bevond zich dichter en vertaler K.
Michel. In het midden van de tafel dichter Erik Lindner. Links
van hem vertaler Jan Pieter van der Sterre, en, het verst van mij
verwijderd, uiterst links, schrijver Jacq Vogelaar. Een uitgelezen
gezelschap literatoren en Michauxkenners. Dat beloofde wat.
De opzet van de avond leek overladen; de sprekers zouden
maar liefst dertig Michauxfragmenten voordragen, elk zes.
Maar al snel nadat Erik Lindner de spits had afgebeten, bleken
de elkaar afwisselende voordrachten, anekdoten en kwink
slagen de aandacht van het publiek probleemloos vast te hou
den. Zelf was ik nog niet helemaal bijgekomen van mijn ge
haaste reis naar Amsterdam, en ik probeerde me, zo goed en
kwaad als dat ging, te ontspannen op de stoel naast mijn tafel
tje. Mijn hoofd stond dan ook niet helemaal naar de elegante
slagenwisselingen tussen de vijf sprekers, die ten overstaan van