Ze maakt haar vinger nat, strijkt langs het beige raamkozijn en proeft. De winterkamer is een long met nicotine aan de wanden. De klok, de kast, het schilderij - de negatieven van hun schaduw beplakt zij met een voorjaarsveld uit Stalenboekje nummer 10. April ruikt naar behangerslijm en olieverf, mei naar azijn. Op rode knieën, kokos schrobbend, schuift zij rugwaarts de kamer uit. Wie zegt mij dat zij nu niet bidt om op een dag stofvrij te zijn. (niet eerder gepubliceerd)

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2007 | | pagina 95