vuurde haar aan: Schrijf het op, schrijf het uit, anders vergaat het je als een oom van mij die bij zijn dood één gedicht achter liet. Noteer het, Naomi. Het is de moeite waard, je blaast prachtige tonen, zacht en krachtig, vochtig als nevel en helder als weet ik wat. Je moet het verspreiden, de wereld door blazen, en er rechten op maken, voor later. Van de wind kun je niet leven. Ik wel, zei ze. Hoe dan, hoe dan? Dat zie je toch! Ja, van mij. Jij mijn wind. En later dan? Ik ben nu, zei Naomi, maar voor jou zal ik proberen. Dus na tienen schreef ze muziek en noteerde ideeën voor geluiden, en ook dat wierp vruchten af. Die zomer, diep in een nacht, bedacht ze ondermeer haar duet met kerkgebeier, nam geen slaap en probeerde het 's morgens uit op een beukende branding. De eerstvolgende zondag ver schanste ze zich op een tinne en vergastte Domburg bij de kerk gang op een engelenbazuin die het zware gelui in een goddelijk tegenlicht stelde: men hoorde het smeulen van het vagevuur, het branden van de hel en, dominant, de triomf der geluk zaligen; de gemeente stond vastgenageld op het plein tot beier en bazuin verstomden en men stil geknecht de kerk betrad, ootmoedig gelouterd, fris. Zelf ben ik vederlicht gelovig maar zag toen toch ook een tipje van wat God ook had kunnen zijn. September, einde badseizoen, na veel struikelen, vallen en in eigen tempo opstaan, was er een balans tussen Kvam en Naomi, een wip-wap. Kvam had twee nieuwe doeken zo veel als mogelijk afgeschermd voor de blikken van Naomi, maar in september zette hij er een punt achter: af. Ter ere van droeg hij, voor het eerst, de kabeltrui die hij nu even lang lief had als Naomi; de avonden werden huiverig. Hij kookte en daarna, bij koffie met calvados, keerde hij de doeken: weer een stap verder, weer een overwinning: de titels stonden nu sierlijk en fors in uitdagende zwarttonen direct op de doeken ingeschilderd. Rechtsonder had hij kanariegeel leesbaar 'Kvam' gesigneerd (aan jaartallen zou hij ook later nooit toegeven). Het leek een tweeluik. Op het linkerdoek stond 'we weten niet hoe zwaar de routine is en hoe het zuigt, totdat we proberen te ontsnappen' (nu Simpson Collection #574); het rechter las 'doodtij en springvloed beluisteren het woelige baren van Naomi met glimlach en grijns' (Christie's Copenhagen 614/1180, ill.). Goed, vond Naomi, heel goed: 'D'oü venons nous? Que

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2008 | | pagina 38