toch niet?" Haar stem trilde, van de kou en onzekerheid. "Ik ben bang van wel. Kijk maar eens goed. Of voel er even aan." Hij voegde de daad bij het woord en kneep in haar rech ter borst. In een reflectie duwde ze hem van zich af. Hij wan kelde en greep naar haar en de ezel om zijn evenwicht terug te vinden. Met zijn ene hand zwaaide hij door de lucht, de ander pakte het doek, dat van de ezel schoot en op het dak viel. Hij balanceerde op één been. "Godverdomme, trut, zo meteen val ik naar beneden." Op het moment dat hij het zei, deed hij een pas achteruit en viel met gespreide armen in de diepte. Hij krijste, als een meeuw in doodsangst. Versteend bleef ze staan. Het enige wat ze kon was gillen en zijn naam roepen. "Willy, Willy." Haar stem vervloog in de wind. Hulp, ze moest hulp gaan halen. Zou hij dood zijn? Ze durfde niet te kijken, maar deed onbewust een stap naar de rand van het dak. Hij lag achterover op de tegels in het straatje voor de fabriek. Aan de ene kant van zijn hoofd de rode alpinopet, aan de andere kant een steeds groter wordende plas bloed van dezelfde kleur.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2008 | | pagina 46