Over elitaire kunst mag er geen misverstand (meer) zijn, met elitair wordt gewoonweg kwaliteit bedoeld. En kwaliteit in kunst is niel
noodzakelijk evenredig met happy few. Het is nochtans twijfelachtig dat het 'grote publiek' (waarom niet 'jan-met-de-pet) in een
museum voor eigentijdse kunst moet worden gegidst, of erger, bij de hand moet worden genomen, waarom niet geleid?. Dit is
overigens een verouderde opvatting die de mogelijkheden van het te bereiken publiek onderschat. De aantrekkelijkheid van een
museum voor eigentijdse kunst kan op diverse manieren georganiseerd worden zonder de intrinsieke eigenschappen en kwaliteit
van het ten toon gestelde werk te hinderen.
In welke mate moet worden verwacht (of vereist?) dat een museum voor moderne of hedendaagse kunst toegankelijk of
aantrekkelijk moeten zijn voor een groot publiek? Wat betekent overigens een groot publiek?, toch niet vergelijkbaar met de
'kijkcijferdichtheid' die wordt gehanteerd voor televisie? Het ene museum dat jaarlijks 100.000 bezoekers telt wordt immers toch
kwalitatief niet als beter 'getaxeerd' dan een ander dat jaarlijks slechts 25.000 bezoekers over de vloer krijgt? De lokale
omstandigheden van de diverse instellingen kunnen telkens anders zijn; vandaar dat het respectueuze Van Abbemuseum (dat
overigens een educatieve traditie kent) vorig jaar 'slechts' 77.000 bezoekers telde. Daar is niks mis mee want de tentoonstellingen
in dat museum kunnen op mensenmaat bezocht worden, ttz. niemand staat daar aan te schuiven in files. Er mag zelfs worden
verondersteld dat het concept van de directie van Van Abbe het zelfs niet anders wil.
Akkoord dat het maatschappelijk draagvlak voor eigentijdse kunst blijvend gestimuleerd én gesensibiliseerd moet worden, met als
finaliteit o.a. meer aandacht en erkenning te kunnen verwerven in vergelijking bv. met de podiumkunsten.
De remedie voor de vermoede zgz. 'duisters taal' die men in de musea voor eigentijdse kunst zou hanteren, en in toenemende
mate kwaad bloed zet bij sommige beleidsmensen en volgens hen dé oorzaak zou zijn van een ontoereikende publieksparticipatie
moet niet worden uitgevonden. De ideale vormingsformule -om dit 'ontoereikend' draagvlak te vormen- is het onderwijs, bedoeld
wordt het Deeltijds Kunstonderwijs D.K.O.) dat met een enorm verspreidingsgebied een groot 'wervingskanaal' is om een
volwaardige educatieve bijdrage te leveren tot het benaderen, het ontdekken, het begrijpen, en leren omgaan met hedendaagse
kunst. Tot op heden is deze complementariteit onbenut gebleven. (What could be more simple than that?) Het politieke beleid en
de sector moeten zich realiseren dat het D.K.O. tot heden het meest democratische én grootschaligste middel is om kinderen,
jongeren en volwassenen het gewenste inzicht te geven mbt. kunsteducatie. En bijgevolg vertrouwd te worden met de activiteiten
en de inhoud van onze musea eigentijdse kunst; op voorwaarde dat er wederzijdse belangstelling en uitwisseling is tussen de
academies en de educatieve diensten van de musea
De bewering alsof de beeldende kunsten(-aar) een zeer geïsoleerd en afgezonderd bestaan leidt is waar; wat zou men
anders mogen verwachten? Niet iedere kunstenaar is geroepen om 'mediatieke hofnar"ie spelen... De beeldende kunstenaar hee
Iin tegenstelling tot zijn muzikale en andere collega's een discreter en beperkter publiekelijk leven; en heeft bovendien in vergelijkin
tot (de meeste) politici geenszins last van 'populariteitspolls'.
Jonas Wille, MFA/UA