Ik herinner mij vrienden tegen beter weten, de stilte voor een donderslag (Start, hemelse lopers in zwoegend zwart), het ruisen van golven, de arm waar ik in was. Ik herinner mij een liefde (zou het mijn laatste zijn?) een hart in dronkenschap. Hinkepoot met schoen, mijn tekort voor zien van hoge hak, stok en kruk op zolder, schemerlicht op hout, de waan van een rappe stap voor het rapen in opslag. Ik leerde lopen, struikelbeen, met een zool als corsage, een hoofd als knapzak. De tijd heeft de man verloren, het beeld de tijd overleefd. Hier staat hij. Op dit pad. Kijk met binnenogen in binnenoorden. Hoor akkoorden, een lach, een klok, een claxon 's avonds laat, twee duiven op de binnenplaats. Hoop spant triomfbogen boven geduvel en geflikflooi. Liefde op doodshoogte. Hou vast, laat los. Angst weekt in de waskracht van een hart, steekt in de modder van de tijd. Hij blijft, kuiert door scenario's, heeft geen last van ouderdom of ander ongerief. Ik, ik had hem zo lief, deze loper door mijn kop die ik kruid met vuur en donder. Het wordt nooit later. Ik open geen deur, zet geen stap zonder.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2008 | | pagina 67