DE GESEL EN DE VEER
Liefde, Literatuur en de Dood, een Leven met Brouwers
Het is 1982. Ik ben al meer dan een half jaar een Weledel-
geleerde Heer, een afgestudeerd bioloog, maar veel heb ik daar
(g niet aan. Het is crisis. Het aantal werklozen blijft groeien, aan
de universiteit worden hele vakgroepen opgeheven. Ik sollici-
teer omdat het moet, voornamelijk in het onderwijs, en word
Q) zelfs uitgenodigd voor enkele gesprekken. Maar de uitslag staat
bij voorbaat vast, want ik wil, nee, ik durf het onderwijs hele-
g maal niet in. Er komt plaats voor een promotieonderzoek mij
qj op het lijf geschreven, maar ik reageer niet, integendeel, ik duik
onder, in de kroeg. Want het is crisis. Mijn vrouw is bij de buur-
■J man ingetrokken. En de buurman woont in hetzelfde studen-
tenhuis, achter een gipsen muurtje. Ik zit veel in de kroeg, en
(g wanneer ik thuis ben, schrijf ik aan een roman. Zo'n roman die
meer te maken heeft met therapie dan met literatuur. Muziek
als muur voor de wereld geplaatst, altijd een buikje Grolsch
3 naast de Erika-typemachine, en dan maar rammen op de toet-
sen.
Andere dingen gaan gewoon door. Ik sta op en doe boodschap
pen. Ik eet, lees, ga naar familiefeestjes, bezoek vrienden en
kennissen. En wanneer het kwartaal voorbij is, ga ik naar de
ECI om een boek te kopen. Ooit lid van geworden voor een
aanbieding en nog steeds niet opgezegd. Er is altijd wel een
boek en deze keer is dat Bezonken rood van Jeroen Brouwers, een
auteur die ik niet ken maar die de laatste tijd veel aandacht
krijgt. Waar die belangstelling allemaal over gaat, weet ik niet
precies. Ik lees de krant nauwelijks, heb immers wat anders te
doen.
Bezonken rood raakt mij diep.
Ik heb helemaal niets met Indië of de daaraan verwante litera
tuur. De polemiek met Rudy Kousbroek die ik later leer kennen,
is voor mij academisch en heeft niets te maken met het lézen