Wij waren weinigen daar in de Zak
op een uit de week gepelde dag.
Er zat andante in de lucht en het stille kabaal
van snel oplopende temperaturen.
Meidoorns sneeuwden zich uit.
Dat van die bloemendijken moest allemaal
nog beginnen om ons heen,
met wollige distel, glad parelzaad, aardaker,
wilde marjolein en zo.
Toch stelden wij nu al een wachten in,
een laagreikend speuren,
een vooruitlopen op hoge dagen, op makrobeeiden
van eerder en later,
op de strak te bloem zittende geuren
van het gespiegelde zuiden.