Ze glijden vreedzaam door hun tijd.
Hun lijven grijs als oude sneeuw
alsof het licht hen heeft gebleekt.
Het landschap heeft hen opgeslagen
hun schaduwen verlengd.
In het late zonlicht zijn ze
ontluisterend overbodig.
Er zijn nog foto's.
Hoe ze met gekroonde konten
pronken op de paardenmarkt.
Hoe ze dampend en goedmoedig
de bodem openscheuren:
hoe ze roerloos en onaangedaan
verdrinken in de mist.
Hun tijdperk is voorbij.
Verloren hokken zij tezamen,
wachtend op onsterfelijkheid.