van onder het hemelhoog, het sterrenflonkeren, uit een vrieskoudekathedraal voortgestuwd door een ijzige wind voorafgegaan door reusachtige ademwolken kwam hij op mij toe wankelend naderde hij, zijn ogen vol hoop, wanhoop alles aan hem vroeg om hulp, warmte verwachtend, hulp van mij verkleumde handen grepen mijn uitgestoken armen moeten van spitse vingerkoten in mijn vlees zijn meer dan woorden gedachtentuimelingen, adembenemend, druk hem tegen mijn borst boezemvriend van mij, jaren was ik zonder hem kom terug in mijn huis mijn hof in mijn leven eindeloos verloren gegaan leek je, reddeloos overgeleverd aan vreemden, niet door een mens te beschrijven geweest de jaren zonder jou hoe eindeloos geleken, voorbij de tijd veel zomerwarme dagen gevolgd door stormen, wintersentiment, dalen van diepe duisternis, vaniedereenverlatenheid jongen, wat was er toch gebeurd, waar heb je al die tijd gezeten? gezeten, fluisterde hij mij na

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2008 | | pagina 100