deel observeerde hij zo koel mogelijk uitingen van menselijk
gedrag, met een voorkeur voor extreme gevallen." Het lijkt mij
dat er niet zozeer sprake is van navolging, maar van een ge
meenschappelijke karaktertrek, en vanuit hun vriendschappe
lijke gesprekken een gemeenschappelijke belangstelling en ver
woording. De thematiek van het in 1936 gepubliceerde maar al
in 1934 geschreven Aanslag sluit naadloos aan bij de opvattin
gen van Du Perron, zoals verwoord in het 1935 verschenen Het
land van herkomst"De dagdromen van de man met de 'kunste
naarsnatuur' richten zich direkt - moed der onhandigheid -
naar het ergste. Bommenwerpen; geen sympatieker revolutio
nair dan de terrorist Q toch was de anarchistiese haat van mijn
'kunstenaarsnatuur' tegen alle notarissen van jongsaf reëel.
Mijn haat tegen vrijwel alles wat ambtenaar is en politieagent,
tegen alle overheidsbediendes, is niet 'literair'" (blz. 163/164).
Maar zoals Snoek al stelt, het verdient nader onderzoek. Net
zoals de dialogen van Blijstra dat verdienen, en de vraag of
Blijstra's overgang naar De Beuk het gevolg was van een socia
listische keuze of dat de grotere uitgeverijen geen belangstel
ling meer hadden voor zijn werk.
Voorlopig hoeven we Blijstra dus nog niet te laten sterven; er is
immers nog genoeg te doen, genoeg te lezen en te herlezen.
Een beperkte greep uit de geraadpleegde literatuur
Menno ter Braak, 'Het rangbegrip', in: Het Vaderland, 1937; ook opgenomen
in Menno ter Braak, Verzameld werk dl. 6 (1950).
Martien J.G. de Jong, Landen, steden... mensen. R. Blijstra: literatuur en
architectuur (Sijthoff, 1971).
Wim J. Simons (red.), Reinder Blijstra 1901-1975 (De Beuk, 1976).
Kees Snoek, E. du Perron, Het leven van een smalle mens (Nijgh Van Ditmar,
2005)
René Zwaap, 'Zeeuws meisje', De Groene Amsterdammer, 1997.