HUDSON
2 We zeilden er stevig op los met ons fiere vliescheepje, pal tegen
qj de tijdgeest in. Wat je ook aan de kolderstok wrikte, de schuit
luisterde voor geen meter en dat was maar goed ook. Plancius
stond immers steeds op het bakdek, gebarend naar de einder en
5 het zwerk; bevelend gewiek was dat met jacobsladders en sex-
tanten waar je als eerlijk zeeman geen touw aan vast kon
knopen. Een zeer schilderachtige, of liever cinematografische
OQ figuur, deze Plancius, zijn vooruitgestoken geitenbaardje
duister, vrijwel faustisch afstekend tegen de steeds purperrood
en alarmerend ondergaande zon, ginds in het westen waar
tg onze bestemming lag. Hij wist exact hoe de continenten zich
verhielden tot de zeeën, uit welke hoek de winden zoal woeien
en waar zijn onder en zijn boven was. Kortom, als je op die gek
met zijn molensteenkraag lette zat je zo weer een winter lang te
vernikkelen op Nova Zembla. Dat we niet van onze uitgezette
koers waren los te branden en vooruitschoten ondanks dat we
geen zakdoekje zeil voerden kwam doordat ons schip met grote
bouten en moeren vastzat op het dek van de Soestdijkeen
vrachtvaarder van de Holland Amerika Lijn die in vergelijking
met ons bodempje zo groot was als het schip van Ternuten,
waar de kok óók weer met een bootje in de soep vaart en waar
je als jongeling de mast ingaat om er als ouwe zak weer uit te
komen.
Ons pittig zestigtonnertje dat die mastodont bekroonde had
een kapiteinshut met vier ramen, twee in de spiegel, onder het
hakkebord, en één aan elke boordzijde, en een eigen plee in
de overhang van de spiegel. Niet dat ik er ooit mocht komen,
het was het domein van Kapitein Hudson. Elke keer als hij een
grote boodschap deed en de keutels op het dek van de Soestdijk
spetterden schoot Plancius toe, tjonge wat had die vent een ge
hoor, zijn meetlintjes en sextanten bungelend voor zijn borst,