Ik vond het saai, mijn vaders land melancholisch de donkere bakstenen kerken, waar de Maas haar vore trok door binnendijkse akkers. Knotwilgen als wachters voor kolossale schuren. Daarbinnen in stenen armen huisden de beesten en het veevoer. De salpetergeur van varkensmest hing in de zware lucht. Het is er nog allemaal in de perfecte staat van vroeger. Heb ik nu spijt? De boten die tussen de oevers gleden waren traag, met namen die hun reis uitspelden, moderato cantabile ze sleepten hun vrachten stroomopwaarts. De schippers zwaaiden naar ons. In bongerds bloeiden de bomen die vruchten droegen voor vlaaien zo groot als wielen. Hoog op de heuvel troonde St. Dionysius in zijn kapel, de funderingen in water verzonken. Hier plukten we klaprozen, korenbloemen en madeliefjes voor het feest van Corpus Christi. Vader tekende de omtrek voor tapisserieën van bloemblaadjes waarover heen de processie liep die het Lichaam van Christus meedroeg. De hele dag legden kinderen het tapijt op de stoffige weg in wit en geel, rood en blauw.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2008 | | pagina 60