Aan fraaie tafels zaten ze met
gouden linialen en kliefden wouden,
spleten zeeën, trokken strepen door
gebakken muren, door paden van en naar.
Door wat geoogst kon worden na alweer
dat groeien, door middagmalen die
nog moesten duren, zwak weefsel
ergens. Nergens niemandsland.
Moesten het merenmodder maken tot
kwa kwaliteit, qua baten, qua de zaak,
hun kwaakspraak uitslaan in een witter
licht en zweten: Daar. Daar is ons Hier.
Hier Moet Ons Daar Zijn Want Dat Moet.
En broze vogels uit de bomen lachen
en Dit Is Beter denken met het denken
en in de avond zien wat kan gedacht.