Aan fraaie tafels zaten ze met gouden linialen en kliefden wouden, spleten zeeën, trokken strepen door gebakken muren, door paden van en naar. Door wat geoogst kon worden na alweer dat groeien, door middagmalen die nog moesten duren, zwak weefsel ergens. Nergens niemandsland. Moesten het merenmodder maken tot kwa kwaliteit, qua baten, qua de zaak, hun kwaakspraak uitslaan in een witter licht en zweten: Daar. Daar is ons Hier. Hier Moet Ons Daar Zijn Want Dat Moet. En broze vogels uit de bomen lachen en Dit Is Beter denken met het denken en in de avond zien wat kan gedacht.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2008 | | pagina 66