diep ingeademde wind
rent rul zand tegemoet
krekels libellen zwijgen
awaranaalden kamikazen
onwetend afgrijselijk stil
in afkeer wendt het kind
huivert pommerakbloesem
snuiven honden verschrikt
dikke padden vluchten heen
dieper buigen witte kelken
over schelpen vol maanlicht
ontvlamt koudgeworden as
blaast de phukni schril in
hete olie sissen kruiden
dode vissen spartelen even
sil en lorha raken jouw hand
dorstig roept de tulsistruik
roestig water diep in de put
jouw hoofd wit in doek bindt
gedachten in twijfel overvallen
weigert iedereen te geloven
de vreemde in ranzige orhni
hoort de nacht telkens weer
ik heb opgescheptkom