om te weten wat er zich diep in ons allen afspeelde. Hij had een
zekere idiosyncratische houding aangenomen die later bij zo
veel anderen te vinden zou zijn, of ze nu in de stad woonden
of ergens buiten de grenzen. Hij had zich altijd al onderschei
den van ons door zijn eigenzinnige manier van spreken en zijn
wil om uitspraken te doen van ijselijke of verrukkelijke nieuws
gierigheid. Tegen een kind kon hij zeggen: 'Het aangezicht van
de nacht kan vliegen als een vlieger', terwijl hij tegen een
ouderling zou zeggen: 'Heeft geen armen, maar het weet hoe ze
te moeten gebruiken. Heeft geen gezicht, maar het weet waar er
één gevonden kan worden.'
Niettemin oefende hij zijn vak met alle bekwaamheid uit, trap
pend op het pedaal dat de slijpsteen deed draaien. Zorgvuldig
polijstte hij zo elk aangeboden lemmet en verdiende hij zijn
geld als elke andere ambachtsman. Toen, merkten we, werd hij
hoe langer hoe meer van zijn werk afgeleid. In een lome trance
hield hij de metalen werktuigen tegen zijn tollende wiel van
steen, onverschillig tegenover de vonken die in zijn gezicht
vlogen. Er was wel een wilde fonkeling in zijn ogen, alsof er
binnenin hem een diamantheldere koorts brandde. Uiteinde
lijk konden we zijn aanwezigheid niet langer meer verdragen,
hoewel we dit nu meer toeschrijven aan een kortstondige be
vlieging in zijn eeuwige eigengereidheid dan aan een geheel
onverwachtse verandering in zijn gedrag. Het was pas toen hij
nergens meer op straat verscheen, of waar dan ook, dat we onze
vrees voor hem openlijk durfden toe te geven.
En deze vrees werd noodzakelijkerwijs verbonden met die an
dere verstoring van het seizoen, de extravagante voortekenen
die rondom ons in kracht toenamen. De verdwijning van Mr.
Marble viel samen met een nieuw fenomeen, een dat op zekere
dag duidelijk in de schemering aanwijsbaar bleek toen al het
hardnekkig bijeengeclusterd gebladerte een zwak fosforesce-
rend licht begon uit te stralen. Tegen het invallen van de nacht
overtrof dit wonder alle scepticisme. De meervoudig gekleurde
bladeren gloeiden zachtjes op tegen de achtergrond van een
zwarte hemel, hierbij een ontijdige, nachtelijke regenboog cre
ërend die overal zijn spookachtige tinten verspreidde en de
nacht beschilderde met een oogst van kleurscherven: perzik
goud en pompoenoranje, honinggeel en wijnachtig amber,
appelrood en pruimenpaars. Stralend van binnen uit hun blad-