In het stadscafé
Ik heb mijn aandeel in het leven genomen.
Wat mij werd toebedacht kwam en verdween.
Ik zit nu alleen. Ik drink niet, ik rook niet.
Ik doe niets. Onuitgelezen boeken
en onvoltooide schrijfsels, halfgeschreven
stukken die ik niet kan afmaken.
Ik heb mijn tijd gehad, hij is vervuld.
Mijn lichaams- en denkkracht zijn aan hun einde.
Vlees dat in het stadscafé zit
en dat door het beslagen raam de drukte bekijkt
en afdwaalt. Een leeg kopje op het tafelblad
dat koud en kil glanst als marmer...
In: Mexapopcpcöaeit; JióXecov. Athene, 1999.