Terugdenkend aan mijn wortels zie ik alleen maar die stomende koolraap voor me op tafel, een geur als een riool op een afstand, het oranje ervan onderdanig afgezwakt; mijn vader, zijn ellebogen betegeld met grijswitte korst. Mijn opa handelde in karrepaarden, in die tijd nog geenszins een profitable business. Door de lattenbodem van zijn sjees zag ik baksteen, grint, kinderhoofdjes en opgelapt asfalt passeren. "Kijk voor je, joch," spoorde hij me aan. "Aan de overkant. Is dat brouwerspaard geen pracht?" Haar, fel oranje; schichtig als elke kneus, bleef ik krampachtig bukken. Maar hoezeer wat onder mij gebeurde mij ook bezig hield, ik drong nooit tot grond of wortels door. Nee, ik verloor mijzelf in dit, in mijn kinderogen verbijsterend visioen van een totaal geplaveide Aarde, al die lapjes voor het bloeden gearrangeerd in een oneindig gevarieerd patroon.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2009 | | pagina 107