De enige die vandaag ontbrak was de formidabele, maar toch goedaardige gestalte van Minor Ayya, de oom van zijn moeder, die hen vriendelijk had ontvangen toen ze als vluchtelingen uit Calcutta waren gekomen en hun een klein, maar gerieflijk huis op zijn eigen erf had gegeven. Hij had ervoor gezorgd dat hij werd toegelaten tot de dorpsschool, waar de leerlingen op de grond zaten en Tamil leerde lezen en schrijven. Wat hem zo gelukkig maakte, was de volledige acceptatie in het dorp van hun aanwezigheid. Hij maakte al snel deel uit van een troepje kwajongens dat blootsvoets van de ene kant van het dorp naar de andere draafde, waar op elk moment van de dag de deuren voor hem opengingen. Het onverwachte, korte bezoek aan het dorp door zijn vader, om te controleren of het wel goed met hen ging, was voor Minor Ayya aanleiding te besluiten dat dit het aangewezen ogenblik was om zijn heiligedraadceremonie te houden. Hij was zich nauwelijks bewust wat het betekende; zijn vriendjes zeiden hem vrolijk dat hij geld cadeau zou krijgen en dat er een hoop te eten zou zijn. Chinnu werd uit Madurai ontboden om zijn moeder te helpen. Niemand vertelde hem wie ze was, hij nam aan dat ze een arm lastig, ver familielid was, maar de hartelijke wijze waarop ze hem begroette zodra ze het huis binnenstapte, nam hem voor haar in. Vrouwen als zijn moeder waren niet erg open, hij kon zich zelfs niet herinneren ooit door zijn moeder te zijn gekust, maar vanaf het ogenblik dat hij Chinnu leerde kennen over dekte ze hem met kleine kusjes, terwijl ze zachtjes in zijn wan gen kneep en direct daarna haar knokkels tegen haar slaap drukte om het boze oog af te weren. Altijd had ze iets lekkers voor hem klaarstaan met een: 'kijk of het goed geworden is,' waarna ze zijn mond volstopte met de warme siroop die van een jalebi afliep, of met een grote lepel vol badam halva, die rook naar saffraan en verse ghee. De meeste andere vrouwen in het dorp, met geschoren hoof den en in ontsierende, okerkleurige sari's, waren oud. Dat kon hij zien aan de tandeloze glimlachjes als hij voorbij holde en aan hun hangborsten, die nauwelijks werden bedekt door hun dunne katoenen sari. Maar Chinnu was jong, ze stak boven de meeste vrouwen van het dorp uit, zelfs boven een paar van de mannen, en haar lichaam was recht en stevig. Ze was erg mager. Op een keer hield hij duim en wijsvinger om haar pols,

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2009 | | pagina 24