Voor een aan de buitenzijde waargenomen man zonder eigen schappen van aanzienlijk plomper en praktischer snit moeten we opnieuw te rade bij de Russische literatuur, uit de pre- modernistische negentiende eeuw waarin betekenis nog volop voorhanden was, al snoof men al licht verontrust het aroma op van de komende tijden - brisant, mosterdgas, de ballistite van Alfred Nobel, de stank van het cultureel gangreen? Ik doel op het in dit opzicht reukloze karakter Iwan Iwanytsj in Gontsjarows Oblomov (1859), de roman rond het gelijknamige personage dat we wel de man met één eigenschap kunnen noe men - een volledig negatieve eigenschap. Want Oblomov is bij uitstek de Man zonder Wil, de man die zijn leven grotendeels liggend doorbrengt. En Iwan Iwanytsj is een van degenen die hem voortdurend storen in zijn inertie, iemand met een niets zeggend uiterlijk en een bijna leeg karakter, iemand wiens naam voortdurend vergeten wordt en van wie niemand kan zeggen wat hij precies uitvoert in zijn werkkring, behalve dat het iets onbeduidends moet zijn. Hij loopt altijd met je mee, al ging hij aanvankelijk de andere kant op, is steeds bereid je mening als de zijne aan te nemen en wanneer 'men in tegen woordigheid van zo iemand een bedelaar een aalmoes geeft, dan zal ook hij hem een muntstukje toewerpen, maar wanneer men de bedelaar uitlacht of met scheldwoorden wegjaagt, dan zal hij meeschelden en lachen'. Iwan Iwanytsj leeft! Altijd en overal. Hij is je buurman die elke avond naar de pratende hoofden op de televisie kijkt en nu en dan instemmend knikt; hij huist - als je pech hebt - in je eigen schuchtere, van boerensluwheid glanzende blik. Graaf Boelanov: Ikaros met een zachte landing, alle ambitie ver dampt, verdwenen. Doodvallen had meer tot de verbeelding gesproken en was gemakkelijker geweest. Ulrich: een onvoltooi- baar leven. Alles waarop hij de blik richtte loste óók op. Zijn ge luk was dat hij een schrijver had die eerder werd voltooid dan zijn werk. Iwan Iwanytsj: de man met geen, of liever alle eigen schappen, de man die zijn individualiteit opgaf ter overleving van zijn organisme. Het uitwisselbare ik als opperste mimicry. Heeft het überhaupt zin om deze drie tamelijk willekeurig gese lecteerde karakters bijeen te schrapen om uit hun configuratie een conclusie te puren? Het zou betekenen dat ze bruikbaar

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2009 | | pagina 35