5
c
vo
O
au
0J
cy
00
O»
-O»
TT
Volgens mij ben ik 10 jaar oud. Ik zit in de vierde klas van de
basisschool in Leveroy, bij meester Arits. Die heeft ruzie met
het hoofd der school, vermoeden wij, de kinderen in zijn klas.
Waar die ruzie precies over gaat? Dat weten wij niet, en onze
ouders doen er geheimzinnig over. Mijn vader mompelt iets
over de zeldzame kerkgang van de meester, die het hoofd der
school een doorn in het oog zou zijn. Ik vind dat vreemd, want
wij moeten van hem allerlei gebeden van buiten leren, het
Onze Vader en het Weesgegroetje. Wie het niet perfect kan op
zeggen, krijgt strafregels.
Ik fiets na schooltijd over de Dorpsstraat richting huis, richting
Deckersstraat. Ineens, ter hoogte van de Swelstraat, gebeurt er
iets. Mijn blauwe Empofietsje lijkt ineens stil te staan, maar ik
val niet om. Voor me, boven de boerderij van Schreurs, en
hoog boven de boerderijen op de Molenstraat, zie ik hoe de
lucht zich voor mij verheft. De wolken en de stukken blauw
vormen één, gebroken wit geheel dat op papier of huid lijkt.
Ik zou de lucht, bedenk ik, eraf kunnen trekken, als een
blaadje van de kalender, of als een velletje van een genezende
wond.
Als ik dat doe, kom ik te weten wat er achter de lucht is. Het
idee dat ik alleen maar even aan de lucht hoef te trekken om
zicht te krijgen op - ja, op wat? op een deel van het heelal? op
de hemel? op de onderkant van de maan? - op iets wat ik niet
kan benoemen, maakt me roekeloos en angstig tegelijk. Toch is
de lucht, die voor me omhoogtorent, massief; een muur én een
stuk huid.
Mijn fiets schiet ineens iets vooruit. Niet veel, en toch genoeg
om me er weer bewust van te maken dat ik fiets. Dat ik richting
een muur van gebroken wit fiets.
En dan besef ik ineens dat God niet bestaat. Dat hij een verzin
sel is. Dat ik helemaal alleen ben in het aangezicht van die gro
te, hoge en massieve lucht, een lucht die ik heel even dacht te
kunnen verscheuren. Sterker, iedereen, alle mensen in het
dorp, in de provincie, in het land, in Europa, in de wereld, ze
zijn allemaal net zo alleen als ik nu, en God bestaat niet. Ik