O =T
iv z
IV o
KJ
O
VO
"C
3
CO
c
ra
CO
Lkl 00
LU
vo
on
O
O
CO
O
O
CO
LU O
IA
U weet dat ik kraaiend kwam,
het gordijn voor het raam bolde.
U huurde een weegschaal, ik glom,
u beiden hield me tegen het licht.
Artsen schoven aan, kleine klopjes,
eentje met een hamertje. Waarom niet
met de helm geboren, een spreuk
op de lippen, met een glimlach over alles
heen geplast? Het wiegje van steen
wist ik te verduren, uw koude handen
die mij wasten, emmers sneeuw.
In mijn binnenste aan het huilen,
vouwde ik mijn dromen uit, voelde
mijn bestaan, zwaarder dan de dood.
LO