Van een mooie zondag in mijn geboortestad herinner ik mij dit: reuzen, majoretten en confetti, leper, het jaartal ben ik kwijt. In haar ouderlijk huis zag ik door het raam een bonte stoet passeren, voetvolk, snoezepoezen. Leunend tegen boeken rookte haar vader pijp. Op de gevel aan de overkant las ik 'Moederhuis' en was verrukt, want wat ik las was waar. Van het leven zag ik daar het licht. Als in een stuk van Tsjechov, haar ten huwelijk vragen, dacht ik aangestoken en hoorde knallen, mensen, juichen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2009 | | pagina 52