O LU O KJ %S% Alles is er nog, de kraaien kraaiend in de hoge bomen, de melkwitte mistflarden en het geloei van de vuurtoren, en ook de koeien met hun onnozele ogen en de vossen in de berm of slapend in hun holen, en ook de lange lange weg, de slingerweg door weilanden en langs de kliffen, om uit te komen bij witte gebouwen en drinkgelag, bij de mannen in hun verfbespatte overalls en bij Ellyned die haar dijen toont onder gorgelend gelach - flarden sigarettenrook tot onder de dakbalken; vers getapte glazen - en ook de portierswoning bij het kasteel waar jij ter wereld kwam, de ramen waardoor je de zee en de tinnen kon zien, en ook het rottend ooft in de boomgaard, de kassen met hun ingewaaide ruiten en de sneeuw die dit alles tot poëzie maakte - alleen ik ben er niet meer, niet meer dan een trilling in de lucht van een opgeheven hand, niet meer dan de stank van mijn ongewassen kleren bij het afscheid, niet meer dan een klapzoen, een al vervagende herinnering aan iemand die hier heeft geleefd, op deze door god gemaakte en ook weer in de steek gelaten plek: je draait je om en kijk ik ben verdwenen ik ben er al niet meer.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2009 | | pagina 57