I
O
OJ
VO
Lichaam, geboortehuis,
ergens onder dit zwijgen
mijn opening geschreven
in wat haar leven is geweest,
hier, uit dit vlees, werd ik
genomen en in kou gedoopt,
in deze armen probeerde
ze toe te dekken dat ik
haar was kwijtgeraakt.
Het is geen herinnering,
toch woon ik in mijn hoofd
onder deze huid, mijn bloed
en botten hebben zich er
gevormd, tegen haar wanden
heb ik voor het eerst
geluid horen spreken,
gedempt, dat een wereld
dag voor dag werd opgericht.
De Genesis laat me niet
los want ik ben er nog,
mijn adem neemt het
mee naar huis. De rest
blijft vanavond achter,
fraai bleek en stil uitgestald,
in een lijst van bloemen.