In een vijver leef ik samen met mijn zweetklieren deze drukke dieren schieten cirkelend heen en weer in het groene water en spuiten fris kruidenzweet voor de zieke vissen. Ik haal hijgend adem door mijn stijve snorkel de zon en de wolken komen zo in mijn hoofd. Plat en breed als een warme zomerkwal lig ik suizelend en stoned in het zuigende slijk en zie de vale, gebroken luchten traag varen boven de spiegel. Dan ineens verschijnt als schaduw een koe met dorst, het is onze moeder. Ze vertrapt ondiep in de boerevijver mij en alle andere dieren. Net niet dood zweef ik nu breder in het water en ben met meer langzaam kruipen wij straks bij haar aan land en nemen wraak.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2009 | | pagina 63