Begraaf mijn hart in Limburg. Zet mijn handen bij
aan de boorden van de Leveroyse beek.
Geef mijn voeten rust in de parochiekerk.
Leg mijn ledematen onder deze struik
en zegen ze met takken uit de palmentuin.
Mijn romp mag rusten bij de oude school. Laat
mijn hoofd voorover vallen van het hakblok
van de slager met zijn zwarte schort. Mijn milt
blijft eeuwig kloppen op het voetbalveld.
Mijn nieren worden opgediend met fijne saus.
Begraaf mijn hart in Limburg. Bak mijn lever in
een mengelmoes van ui, rozijn en kruiderij.
Draai van mijn darmen worst. Doe mijn prostaat aan
rovers van de hand. Vouw mijn geslacht sereen,
onzichtbaar, in de plooien van dit akkerland.
Doe mijn longen maar niet weg. Blaasbalgachtigen.
En laat ook strottenhoofd en stemband in dat
lege land hun riedel zingen. Laat ze kaddisj
zeggen voor mijn hart. Mijn hart dat ik bij leven
en uit vrije wil begroef, ver weg, in Limburg.